Waterval
negen, oefening vier: luisteren
-
Anita...
- ...woont
in een eigen huis.
- ...woont
in een huurhuis.
- ...woont
bij iemand in huis.
-
Anita...
- ...
woont in een buitenwijk (=suburb).
- ...
woont in het centrum.
- ...
woont in een dorp.
-
Wat delen de meisjes? (What do they share?)
- Ze
delen de kamers.
- Ze
delen de keuken.
- Ze
delen de keuken en de douche.
- Ze
delen de badkamer.
-
Waar zijn de kamers?
- Beneden,
in de kelder.
- Op
de eerste of tweede verdieping.
- Op
de begane grond.
-
Heeft ze contact met de Nederlandse familie
bij wie ze woont?
- Nee,
heeft ze niet.
- Ja,
ze eten alleen bij de Nederlandse famlie.
- Ja,
de Nederlandse familie eet bij Anita.
- Ja,
ze eten soms bij elkaar, samen.
-
Heeft Anita veel ruimte?
- Ja,
de kamer is ongeveer vijf bij vier.
- Nee,
de kamer is maar twintig vierkante meter.
- Ja,
de kamer meet acht bij drie meter.
-
Hoe groot is de keuken?
- Groot:
twee bij drie meter.
- Klein:
twaalf vierkante meter.
- Klein:
zes vierkante meter.
-
Is haar kamer duur? Is de huur hoog?
- Dat
is relatief.
Anita betaalt minder dan 300€,
zonder gas en licht.
Dat vindt ze niet duur.
- Dat
is relatief.
Anita betaalt minder dan 300€,
inclusief gas en licht.
Dat vindt ze niet duur.
- Dat
is relatief.
Anita betaalt 300€,
inclusief gas en licht.
Dat vindt ze duur.
- Dat
is relatief.
Anita betaalt meer dan 300€,
inclusief gas en licht.
Dat vindt ze niet duur.
-
Hoe heeft Anita de kamer gekregen?
- Van
haar vriendin.
Die woonde daar vroeger.
- Via
een vriendin.
Die woont al langer hier.
-
Hoe woon jij eigenlijk?
- In
een koophuis.
- In
een huurhuis.
- Op
kamers.