Waterval 11:

De buren hebben gebeld. Visite!

 

 

De buren hebben aangebeld. Maarten en Carla, de buurman en buurvrouw, komen op visite.
Maarten en Carla zijn ook goede vrienden van Sam en Suzan.
Sam heeft water gekookt. Iedereen zit, na een kwartiertje. Sam biedt koffie en thee aan.

nieuwe woorden
de buur
de buurman
de buurvrouw
het bezoek
het werk
de kennis
het weekeinde (=het weekend)
de honger
de dorst
de grap
de lummel
de koffie
de koek

zet (zetten) — zitten
ik verveel me (zich vervelen)
gedraag je (zich gedragen)
wil (willen)
krijgt (krijgen)

naast
ermee
met
tot en met
goed-redelijk-matig-slecht
trouwens (overigens)
zo
wanneer?
waarom? = hoezo?
joepie! = hoera!



Sam: Gezellig! Leuk dat jullie hier zijn. Hoe gaat het?
Carla: Goed hoor. Prima eigenlijk. En met jou?
Sam: Mmmm. Gaat wel. Redelijk.
Carla: Waarom? Hoezo?
Sam: Ach... Ik heb vandaag niet gewerkt, hè.
Door de week heb ik nooit iets te doen.
Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag: elke dag thuis.
Ik heb vandaag alleen maar genikst.
Ik heb me dood verveeld !
Maarten: Kom kom. Je leeft nog!
Suzan: Let niet op hem. Ouwe zeur!
Sam: Heb ik vandaag echt geleefd?!

Sam: Alleen in het weekend heb ik wat te doen.
Maarten: O? Wat doe je dan?
Sam: Vrijwilligerswerk, hè. Voor een kop koffie en een koekje.
Nou ja, ik heb er wel wat kennissen.
En de lessen Nederlands zijn gestart.
Suzan: Wanneer werk jij trouwens, Car?

Carla: Van maandag tot en met donderdag.
Op vrijdag en in het weekeinde ben ik vrij.
Deeltijd hè? Zo heb je nog wat tijd voor de kinderen en zo.
Prima geregeld!

Maar Sam kijkt niet tevreden. Hij vraagt:

Sam: Jouw vrije dag, Carla: mag ik die hebben?
Carla: Och natuurlijk schat!
Ik moet morgen weer werken. Dan ga ik het direct vragen!