Les 11. | Les veertien. |
Een over familie. | Een gesprekover familie. |
Een gesprek over | Een gesprek over opgroeien. |
Met veel . | Met veel vragen. |
En met veel . | En met veel inversie. |
Heb jij ? | Heb jij familie? |
___ ja! Jawel. | O ja! Jawel. |
? | Veel? |
++++ veel! | Heel veel! |
"Ik heb een partner: mijn " |
"Ik heb een partner: mijn man." |
"Ik heb een . |
"Ik heb een vrouw." |
"Ik heb ook een ! |
"Ik heb ook een echtgenoot! |
Ben jij ook?" |
Ben jij ook getrouwd/gehuwd?" |
Ja, (dat) ben ik. = | Ja, ben ik. |
En jij? Ben jij _____ getrouwd?" | En jij? Ben jij ook getrouwd?" |
"Nee, ik ben xxx getrouwd. | "Nee, ik ben niet getrouwd. |
Ik heb | Ik heb geen man. |
Ik heb wel een ." | Ik heb wel een vriend." |
"En ik, ik heb een . | Ik heb een vriendin. |
Wij wonen . | Wij wonen samen. |
Heb jij een | Heb jij een kind? |
Heb jij | Heb jij kinderen? |
"Mijn ? | "Mijn gezin? |
Ik heb een en een meisje. | Ik heb een jongen en een meisje. |
Ik heb een zoon en een | Ik heb een zoon en een dochter. |
En ?" | En jij?" |
"Ik heb | Ik heb geen kinderen. |
Misschien wel. | Misschien later wel. |
Hoe zijn jouw ? | Hoe zijn jouw ouders? |
30. Zijn ze | Zijn ze lief? |
Ja, ze zijn ++++ lief. | Ja, ze zijn heel lief/erg lief. |
Nee, ze zijn . | Nee, ze zijn strikt, streng. |
Omdat ze ♥ ons. | omdat ze houden van ons! ♥ |
Dat is ++++++++ lief. | Dat is heel erg lief. ++++++++++++++++++ |
En ze zijn . | En ze zijn gastvrij. |
Iedereen is | Iedereen is welkom. |
Heb jij een | Heb jij een relatie? |
Nee, ik heb _______ relatie. | Nee, ik heb geen relatie. |
Ik ben single, | Ik ben vrijgezel. |
Soms is dat ." | Soms is dat lekker." |
"Heb je broers of ?" | Heb je broers of zussen? |
"Ik heb ." | "Ik heb twee broers. |
"Zijn ze ?" | "Zijn ze oud?" |
"Ze zijn 33 en 41." | "Ze zijn drieëendertig en éénenveertig." |
"Ze zijn allebei 20." | "Ze zijn allebei twintig." |
"Ze zijn ." "Ze zijn een ." | "Ze zijn tweelingen." = "Ze zijn een tweeling." |
"Wat ze?" | "Wat doen ze?" |
"Ze allebei/beiden. | "Ze werken allebei/beiden. |
En ze hebben 2x een vriendin." | En ze hebben allebei/beiden een vriendin." |
Ik heb twee | Ik heb twee schoonzussen. |
En je ________________s? | En je schoonouders? |
Ze zijn niet = wij. | Ze zijn niet zoals wij. |
Ze zijn niet =. | Ze zijn niet hetzveertiende. |
Ze zijn ≠ | Ze zijn verschillend, anders. ≠ |
"Zie je ze frequent, __________?" | "Zie je ze frequent, vaak?" |
"Te ________ (frequent)!" | "Te vaak!" (vaak=frequent) |
"Is dat een ?" "Ja!" | "Is dat een grap?" "Ja!" |
"Heb je ooms en ?" | "Heb je ooms en tantes?" |
Niet veel. | Weinig. |
Nee, we hebben _____ contact. | "Nee, we hebben geen contact." |
"En contact ____ je neven en nichten?" | "En contact met je neven en nichten?" |
"." | "Soms." |
"Leven je nog?" | "Leven je grootouders nog?" |
Mijn zijn dood. | Mijn opa's/grootvaders zijn dood. |
Mijn opa's zijn | Mijn opa's zijn overleden, dood. |
Ze niet meer. | Ze leven niet meer. |
Dat is | "Dat is rot!" |
. | "Tja." |
Ze waren | Ze waren oud. |