1. Regel: bij een actie HEBBEN: „"We hebben wat gegeten en gedronken."“
2. Bij een beweging
in een richting
ZIJN: „"Ze zijn richting school gelopen."“
3. Bij een verandering
ZIJN: "We zijn begonnen."
hebben
en zijn |
|||
actie? hebben!
|
beweging in richting? verandering? zijn! |
||
ik
heb |
wij
hebben |
ik ben |
wij zijn |
heb
jij |
v ben jij... |
||
jij
hebt |
jullie
hebben |
v jij bent |
jullie zijn |
u
hebt/heeft
|
v u bent |
||
hij/zij/het
heeft |
zij
hebben |
hij/zij/het is |
zij zijn |