logo Waterval Waterval zeventien - Dialogen
















De slaapkamer


Suzan, Sara’s moeder, klopt op de deur van de slaapkamer.
Suzan: Sara, waar ben je?
Sara: Ik ben hier. Binnen!
Suzan:
Je bent in bed! Hoe is het?
Sara: Gaat wel. Ik rust uit. Ik ben moe!
Suzan:We zijn allemaal moe, het is avond. Papa is aan het
slapen. Alleen Farid is fit.

Je hebt geen huiswerk?
Sara: Nee, ik heb bijna niets. De leraar heeft ons weinig opgegeven.
Suzan: Dan heb je geluk.
Sara: Och. Volgende week hebben we toets, proefwerk. Dan heb ik wel veel werk.
Suzan:Dan heb je pech.
Sara: Juist. En zo gaat dat.

nieuwe woorden

klopt (kloppen)
ben/bent/is (zijn)
heb/hebt/heeft (hebben)

het huiswerk
de toets=het proefwerk
het geluk <> de pech

moe <> fit
juist <> onjuist

bijna
niets <> alles
weinig <> veel

och...=tja...


 

 

 

Terug





















De badkamer

Sam: Sara, waar ga je naartoe?
Sara:
Ik voel me een beetje vies en ik wil me gaan douchen. Mag dat?
Suzan: Rare vraag. Natuurlijk kan dat.
Sara: Wat doet Farid?
Suzan: Die is in de kelder, geloof ik. Hij zal je fiets wel maken.

Sara loopt de trap af naar de badkamer. In de badkamer doet ze de deur dicht.

Ze gaat onder de douche, want ze wil weer schoon zijn.
Ze kleedt zich uit, draait de kraan open en stapt onder de douche.
Het water stroomt over Sarah heen. Ze wast haar
lichaam met zeep, en doet shampoo in het haar. Het is lekker.
Dan droogt ze zich af met een handdoek, en trekt andere kleren aan.

Sara is heel netjes. Ze poetst ook nog haar tanden, kamt d'r haar,
ze maakt zich een beetje op. Ze ruimt de tandenborstel en de kam op.
Dan kijkt ze in de spiegel.
Sara: Zo, dat ziet er al wat beter uit!
Suzan: En, hoe gaat het nu?
Sara: Het gaat goed!
Ze voelt zich best.

nieuwe woorden
doet dicht (dichtdoen)
wil (willen)
kleedt zich uit (zich
uitkleden)
draait open (opendraaien)
stappen
stroomt (stromen)
wast (wassen)
droogt zich (zich afdrogen)
trekt aan (aantrekken)
poetst (poetsen)
kamt (kammen)
maakt zich op (zich opmaken)
voelt zich (zich voelen)
ruimt op (opruimen)

de douche het water
de shampoo de tand(en)
de kraan de zeep
de handdoek de spiegel


over... heen <> onder...door
met <> zonder
vies <> schoon
netjes <> slordig
een beetje <> erg/heel/zeer
goed-beter-best