Dan droogt ze zich af, en trekt andere kleren aan. Sara is heel netjes. Ze poetst ook nog haar tanden, kamt d'r haar, ze maakt zich een beetje op. Ze ruimt de tandenborstel en de kam op. Dan kijkt ze in de spiegel.
Waarmee poets je je tanden?
Met kleren.
Met een tandenborstel.
Met een kam.
Met een spiegel.
Kleine Saartje heeft vandaag in de modder gespeeld. Ze is nu helemaal vies. Als ze thuis komt, is haar moeder boos. Saartje moet van haar moeder meteen in de douche.
Waarom moet Saartje in de douche?
Omdat ze vies is.
Omdat ze schoon is.
Omdat haar moeder boos is.
Omdat ze klein is.
Sarah krijgt een taart. Ze kijkt ernaar met haar ogen. Dan ruikt ze eraan met haar neus. Ze proeft ervan met haar tong. Ze vindt de taart erg lekker en ze eet een groot stuk op. Daarna geeft ze haar moeder ook een stuk.
In dit stukje tekst worden drie zintuigen genoemd. In totaal zijn er 5 zintuigen. Welke zintuigen zijn dat?
1. De taart 2. De ogen 3. Lekker 4. Het stuk 5. De moeder
1. Het zintuig 2. De tong 3. De taart 4. Krijgen 5. Eten
1. De ogen 2. De oren 3. De neus 4. De tong 5. De huid
Jeroen en Sara lezen allebei een boek. Jeroen leest een boek voor school en Sara leest een boek over een prins. Het boek over de prins is niet van Sara. Dat boek is van Jeroen. Maar Jeroen vindt het niet erg dat Sara erin leest.
Het boek is ...
de hare.
het hare.
de zijne.
het zijne.
Ze gaat onder de douche, want ze wil weer schoon zijn. Ze kleedt zich uit, draait de kraan open en stapt onder de douche. Het water stroomt over Sara heen. Ze wast haar lichaam met zeep, en doet shampoo in het haar. Het is lekker.
Waarom gaat Sara in de douche?
Omdat ze de kraan opendraait.
Omdat ze onder de douche stapt.
Omdat ze weer schoon wil zijn.
Omdat het lekker is.
Bahar: We zijn allemaal moe, denk ik. Het is avond. Papa is aan het slapen. Die is ook niet echt fit. Je hebt geen huiswerk? Sara: Nee, ik heb bijna niets. De leraar heeft ons weinig opgegeven. Ik heb het al af (=klaar, gemaakt).
Moet Sara vandaag nog huiswerk maken?
Ja, want ze moet voor morgen iets af hebben.
Ja, want dat moet van Bahar.
Nee, want ze heeft het al af.
Nee, want ze heeft geen huiswerk.
Sara komt thuis. Ze zegt: Ik voel me een beetje vies. Ik wil me gaan douchen. Mag dat? Bahar: Rare vraag. Natuurlijk kan dat. Ga je gang. Sara: Wat doet Farid? Bahar: Die is in de kelder, geloof ik. Hij zal je fiets wel maken.
Waarom is het een rare vraag van Sara wanneer ze vraagt of ze mag douchen?
Omdat ze thuis is. Natuurlijk mag ze daar douchen.
Omdat er geen douche is, dus ze kan zich niet douchen.
Omdat ze moet douchen van Bahar.
Omdat Farid haar fiets zal maken.
Farid loopt op straat. Sara komt hem tegen en vraagt aan hem: "Waar ga jij heen?" Farid zegt dat hij naar huis gaat. Hij voelt zich vies en wil graag douchen. Sara loopt met hem mee.
Waar gaat Farid naartoe?
Naar de straat.
Naar huis.
Naar de douche.
Naar Sara toe.
Samen lopen ze naar huis. Ze vertellen elkaar wat ze vandaag hebben gedaan. Het is erg gezellig. Dan ze zijn thuis.
In welke zin zit een fout?
Samen lopen ze naar huis.
Ze vertellen elkaar wat ze vandaag hebben gedaan.
Het is erg gezellig.
Dan ze zijn thuis.
Sara: Waar is mijn handdoek? Ah, hier is de mijne. Dan droogt ze zich af, en trekt andere kleren aan. Sara is heel netjes. Ze poetst ook nog haar tanden, kamt d'r haar, ze maakt zich een beetje op. Ze ruimt de tandenborstel en de kam op. Dan kijkt ze in de spiegel.
Wat zijn andere manieren om te zeggen: 'Dit is mijn handdoek.' Let op: meer antwoorden mogelijk!