Farid
heeft
's avonds even geslapen. Dan wil hij met zijn
vriend Jeroen telefoneren (=bellen). Hij heeft
juist in zijn agenda gekeken, maar het nummer
niet gevonden. Daarna heeft hij in een
telefoonboek op internet gezocht.
|
Farid:
|
Jeroen
heet van Beers... Kijk, hier staan de naam en
het nummer: 3475691. Dat is Jeroens nummer.
Dit gaat snel.
|
Farid
heeft het nummer gebeld. De moeder van Jeroen
heeft de telefoon opgenomen.
|
Moeder:
|
Met
van Beers.
|
Farid:
|
Met
Farid Jafari. Is
dit Jeroens nummer? Ik ben een
vriend van hem.
|
Moeder:
|
Jeroen
heeft het wel eens over je gehad, ja. Wat kan
ik voor je doen?
|
Farid:
|
Is-ie
(Is hij) thuis?
|
Moeder:
|
Wacht,
ik geef je hem. Nee. Die is de stad in. Kan ik
iets aan hem doorgeven?
|
Farid:
|
Ik
probeer hem wel op zijn mobieltje te bereiken.
Kunt u zeggen dat ik gebeld heb?
|
Moeder:
|
Dat
zal ik doen. Ik geef het door.
|
Farid:
|
Alvast
bedankt. En een prettige avond nog, mevrouw.
|
Moeder:
|
Tot
horens.
|
Farid
wil Jeroen nu op zijn gsm bellen.
|
Farid:
|
Wacht,
ik probeer hem op zijn mobieltje te bereiken.
|
Suzan:
|
Niet
te lang, hè. Een tik kost geld. Op zijn langst
een minuut.
|
Farid:
|
Ja
ma. Ik wil alleen even weten waar hij uithangt
(=is, =zit).
|
Suzan:
|
En
dan wil je iets met Jeroen afspreken (=een
afspraak maken)....!
|
Farid:
|
Ja,
ook dat nog.
|
Suzan:
|
En
dan zeker ook nog, hoe heet het...
|
Farid:
|
Sms'en?
What'sappen?
|
Suzan:
|
Precies.
Dan duurt het nóg
|
Farid:
|
Dat
kan niet met dit apparaat.
|
Suzan:
|
Ha!
Jij kunt alles. Techneut.
|
Farid:
|
Mam?
Hij neemt niet op. Ik moet even iets op de
voice mail inspreken.
|
Farid
heeft iets korts ingesproken:
|
Farid:
|
Ha
Jeroen, met Farid! Waar zit je? Bel me even
terug als je kan, want ik zit bij mijn familie
en ik houd het niet langer uit. Ze maken me
gek!
|
Suzan:
|
Ik?
Maak ik je ook gek?
|
Farid:
|
Ik
wil dus even tegen je klagen. Tot
horens! Ik zie je zo.
|