Waterval 30, oefening 2: scheidbare werkwoorden in de verleden tijd
Imperfectum:
1. Ik gisteren (uitglijden).2. En toen ik (omvallen).3. Mijn vriendin de dokter (opbellen).4. Ik het van de pijn (uitschreeuwen)!5. Mijn vriendin mijn arm ( vasthouden).6. De telefoniste ons (doorverbinden).7. We mijn zorgpasje (meenemen).8. De arts de arm een beetje (ronddraaien).9. Hij de arm weer (terugbuigen). 10. De foto's (uitwijzen) dat er niets was gebroken.Participium: niet splitsen!1. Ik ben (uitglijden).2. En daardoor ben ik (omvallen).3. Mijn vriendin heeft de dokter (opbellen).4. Al die tijd heb ik het van de pijn (uitschreeuwen)!5. Mijn vriendin heeft mijn arm ( vasthouden).6. We werden door een telefoniste (doorverbinden).7. Ik heb mijn zorgpasje (meenemen).8. De arts heeft de arm een beetje (ronddraaien).9. De arm kon weer worden (terugbuigen). 10. De foto's hebben (uitwijzen) dat er niets was gebroken.