Waterval 28 - oefening 5: spreken over kleren
Je praat over kleren. Wat kun je zeggen? Lees de vraag. Verzin een antwoord. Klik dan op "Mogelijk antwoord".
1. Je kunt zeggen:
"(Ja.) Ik zoek een spijkerbroek."
"(Ja.) Ik zoek een jeans."
"(Ja.) Ik ben op zoek naar een spijkerbroek."
"(Ja.) Ik ben op zoek naar een jeans."
of
"Ik vind het zelf wel."
"Ik kijk wat rond."
2. Je kunt vragen:"Ik wil deze broeken passen."
of
"Ik wil deze (twee) broeken even passen. Kan dat?"
of
"Waar zijn de paskamers?"
3: Je kunt zeggen:
"Ik wil deze broeken kopen. (Hoeveel kosten ze?)."
of
"Ik wil deze graag hebben. (Hoeveel kosten ze?)"
of
"Ik wil even betalen. (Hoeveel kosten ze?)"
Antwoord 4. Je kunt zeggen:
"Deze broek wil ik kopen. De andere niet."
of
"Ik wil deze kopen/meenemen, maar die niet."
Antwoord 5. Je kunt zeggen:
1. "De kleren passen niet." of: "De broek past niet."
en2. "Kan ik ruilen?" of: "Kan ik mijn geld terugkrijgen?"
Antwoord 6. Je kunt zeggen:
"Het staat je."
of
"Het staat je mooi/prachtig/fantastisch/voortreffelijk..."
Antwoord 7. Je kunt zeggen:"Mmmm... Het is niet mijn smaak. Maar als jij het leuk vindt..."
Heel diplomatiek!
Antwoord 8. Je kunt zeggen:"Volgens mij zit er een vlek in je broek."
of (minder diplomatiek)
"Misschien moet je je kleren eens wassen."
9. Je kunt, bijvoorbeeld, zeggen:
"Vind je niet dat deze kleuren vloeken?"
of
"Volgens mij passen deze kleuren niet bij elkaar."
Je kunt zeggen:
"Hij/zij is naakt!"
of
"Je bent bloot!"
of
"Kun je niet iets aantrekken? Zo word je verkouden!"
1 Je bent in een kledingwinkel, een boetiek of een warenhuis. Je zoekt een spijkerbroek. Iemand vraagt: "Kan ik u helpen?" Wat zeg jij? 2 Je wilt twee broeken passen. Wat vraag je? 3 Je wilt de broeken kopen. Wat zeg je? 4 Je wilt één broek kopen, maar de andere niet. Wat zeg je? 5 Je hebt kleren gekocht, maar ze passen niet. Je gaat terug naar de winkel. Wat kun je zeggen? 6 Een vriendin heeft nieuwe kleren gekocht. Het ziet er mooi uit. Wat kun je zeggen? 7 Een vriendin heeft nieuwe kleren gekocht. Je vindt het lelijk, maar je wilt niet kwetsen. Wat kun je zeggen? 8 Iemand heeft vieze kleren aan. Je wilt iets zeggen, maar je wilt niet kwetsen. Wat doe je? 9 De kleuren van iemands kleren gaan niet samen. Wat kun je zeggen? 10 Iemand heeft geen kleren aan! Je schrikt. Wat kun je zeggen?