|
-
Waterval 8, oefening 1: preposities.
-
Het hek staat in het huis.
-
Het hek staat naar het huis.
-
Het hek staat voor het huis.
-
-
De wolk is achter het huis.
-
De wolk is voor het huis.
-
De wolk is onder het huis.
-
-
De boom staat tussen het huis.
-
De boom staat naast het huis.
-
De boom staat door het huis.
-
-
Het huis staat in de bomen.
-
Het huis staat links van de bomen.
-
Het huis staat tussen de bomen.
-
-
Het raam zit (=is) voor het huis.
-
Het raam zit (=is) tegen het huis.
-
Het raam zit (=is) in het huis.
-
-
De fiets staat tegen de muur.
-
De fiets staat op de muur.
-
De fiets staat naar de muur.
-
-
De zolderkamer is buiten het huis.
-
De zolderkamer is binnen het huis.
-
De zolderkamer is boven het huis.
-
-
-
-
-
-
De bal ligt in de boom.
-
De bal ligt op de boom.
-
De bal ligt bij de boom.
-
-
De kelder zit onder het huis.
-
De kelder zit op het huis.
-
De kelder zit achter het huis.
-
-
-
-
-
-
-
Het dak zit in het huis.
-
Het dak zit voor het huis.
-
Het dak zit op het huis.
-
-
Deze man staat tegenover het huis.
-
Deze man staat over het huis.
-
Deze man staat tegen het huis.
-
-
-
-
-
-
Het pad loopt tot de tuin.
-
Het pad loopt langs de tuin.
-
Het pad loopt door de tuin.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
|